Het menselijk oog is eigenlijk een soort ronde bal met aan de voorkant een soort uithangseltje. Het weefsel bestaat uit, het eigenlijke oog, de oogbol en de omliggende structuren (oogspieren, oogleden, traanklieren, traanbuisjes, traanpunten).
Oogbol
De oogbol bestaat (van voor naar achteren) uit een tamelijk harde witte schil, de sclera of harde oogrok. Hierin is een helder gedeelte opgenomen. Achter de lens bevindt zich het gelei-achtig lichaam, het corpus vitreum, het glasvocht of glasachtig lichaam. Dit vormt geen gelijke massa. Tussen de lens en de blinde vlek loopt een afscheiding, het kanaal van Cloguet genaamd. Deze was tijdens de embryonale fase een bloedvat welke liep van de oogzenuw naar de lens. Dit bloedvat wordt de arteria hyaloidea genoemd. Tijdens de geboorte verliest de arteria hyaloidea zijn functie en verdwijnt meestal. Dit resulteert in een spleet in glasvocht. Achter het glasvocht ligt de retina of het netvlies.
“Klein uithangsel”
Dit deel van het oog is verdeeld in 3 te onderscheiden delen (ook wel oogkamers genoemd). Het hoornvlies (voorste oogkamer), De cornea is aan de buitenkant opgebouwd met cornea-epitheel en de sclera met het bindvlies of conjunctiva dat ook overgaat in de bekleding van de binnenkant van de oogleden – hierdoor kan een contactlens niet achter het oog terechtkomen. Het hoornvlies mag niet uitdrogen, anders werkt het oog niet meer.
Achter de cornea bevindt zich de iris (het regenboogvlies) die de scheiding vormt tussen de voorste en de achterste oogkamer, die met dun waterig vocht zijn gevuld. De iris kan verschillende kleuren hebben: blauw, bruin, grijs of groen.
Achter de Iris en de pupil hangt de lens (diameter 10 mm, dikte 4 mm) opgehangen aan de ciliaris bandjes (achterste oogkamer). Dit spiertje (bandjes) zorgt er weer voor dat de lens dunner of dikker wordt en regelt zo dat we kunnen scherpstellen.
Harde oogrok (sclera) en vaatvlies (chorioidea)
De harde oogrok (sclera) geeft het oog zijn stevigheid. De harde oogrok is wit, maar heeft aan de voorkant een doorzichtig deel, het hoornvlies (cornea). Binnen de harde oogrok ligt het vaatvlies (choroidea), een dicht netwerk van bloedvaten, dat voor de voeding van de staafjes en kegeltjes zorgt. Het vaatvlies gaat aan de voorkant van het oog over in de iris (regenboogvlies). Het netvlies (retina) ligt aan de binnenzijde tegen het vaatvlies.
(Artikel gaat verder onder advertentieblok)
Het oog heeft een gemiddelde doorsnee van ongeveer 2,5 cm en weegt gemiddeld 7,5 gram. De oogrok van een oog heeft een gemiddeld oppervlak van 17 vierkante cm. In tegenstelling tot de ogen van andere primaten is bij de mens ook het oogwit (harde oogrok) zichtbaar. Hierdoor is bij een mens gemakkelijk waar te nemen in welke richting hij kijkt.
Het blikveld per oog is groter dan het gezichtsveld door het bewegen van het oog in de oogkas (ofwel Orbita, is pyramidaalvormig met een elipsvormige basis). Het totale blikveld is een combinatie van dat per oog. Wat men op een bepaalde plaats kan zien wordt verder vergroot door het draaien van het hoofd ten opzichte van het lichaam en door het draaien van het lichaam.
Oogkamers
De voorste oogkamer ligt tussen het hoornvlies en de iris. Deze ruimte is gevuld met oogvocht of kamerwater, een heldere vloeistof. Het wordt in de achterste oogkamer gemaakt. Deze ruimte ligt achter de iris, waar de lens is opgehangen.
Het kamerwater wordt gemaakt door het straallichaam (corpus ciliare) en stroomt langs de ooglens door de pupil naar de voorste oogkamer. In de kamerhoek bevinden zich vele kleine openingen in de harde oogrok. Dit wordt het trabekelsysteem genoemd.
Via dit systeem wordt het kamerwater afgevoerd naar de bloedbaan. Het kamerwater zorgt voor de aanvoer van voedingsstoffen en zuurstof. Ook de oogdruk wordt door de aanmaak en afvoer van het kamerwater bepaald.
(Artikel gaat verder onder advertentieblok)
Glasvocht (corpus vitreum)
De grote ruimte achter de lens is geheel gevuld met glasvocht (corpus vitreum). Dit is een gelei-achtige massa omgeven door een dun vlies. Het glasvocht bevat geen bloedvaten. Wel zitten er dunne vezels in die zorgen voor elasticiteit en stevigheid. Soms kan men die vezels in het eigen oog zien, bijvoorbeeld wanneer men tegen een strak blauwe lucht of een wit plafond aankijkt. We spreken dan van mouches volantes (vliegende muggen). Met de loop van de jaren neemt de elasticiteit van de elastische vezels in het glasvocht af. Rond het 60ste jaar gaat het glasvocht zich hierdoor verdichten en kan het gedeeltelijk los komen te liggen van het netvlies. Dit noemen we een achterste glasvochtloslating. De ruimte die ontstaat wordt gevuld met kamerwater.
Het glasvocht is globaal opgebouwd uit 3 delen:
- Het centrale deel: (core vitreous, vitreous body genoemd)
- Het perifere deel: dit is het glasvocht aan de randen ofwel de buitenste laag van het glasvocht (het perifere corticale glasvocht genoemd). Het perifere corticale glasvocht heeft een stevigere samenstelling dan het core-glasvocht. De collageenvzels zitten dichter op elkaar gepakt. Het is een dunne laag van glasvocht rondom het centrale of middelste deel en is ongeveer 100-300 um. aan de voorzijde loopt het achter de ooglens en wordt het voorste glasvochtmembraan genoemd. Aan de achetrzijde loopt het tot de oogzenuw (de laag is niet aanwezig op de oogzenuw zelf).
- De glasvochtbasis: Dit is het gebied waar het glasvocht stevig verankerd is aan de oogbol ter hoogte van de equator of bolling van het oog. Het glasvocht neemt ongeveer 80% van het oog in beslag en heeft een volume van ca. 4-6 ml. De vloeistof bestaat uit een extracellulaire matrix en enkele cellen, waarbij totaal 98% uit water bestaat. De rest zijn macromoleculen en cellen.
Pupil
De pupil is een kleine ronde opening in de iris (regenboogvlies). Wij kijken door de pupil, die er van buitenaf uitziet als een zwart gaatje. In fel licht wordt de pupil kleiner, in het donker wordt ze groter. De pupil regelt op deze manier de hoeveelheid licht die het oog binnen kan komen. Bij kinderen is de pupil over het algemeen groter dan bij volwassenen. Op oudere leeftijd zijn de pupillen vaak heel nauw.
Iris
De iris is het verlengde van het vaatvlies en geeft je oog zijn kleur. Heeft iemand veel pigment in de ogen dan zijn deze bruin. Bij weinig pigment heeft men blauwe of grijze ogen. Net als in de mond zitten er in de iris twee typen spiertjes, de lengtespiertjes en de kringspiertjes. Bij meer licht trekken de kringspiertjes samen en ontspannen de lengtespiertjes, hierdoor wordt de pupil kleiner en de iris groter In de schemering trekken de lengtespiertjes zich samen en ontspannen de kringspiertjes waardoor de pupil groter wordt en de iris kleiner. Spieren kunnen alleen maar samentrekken en hebben een andere spier nodig om weer op lengte te komen (antagonisten). Vandaar dat als de ene spier zich spant de andere ontspant, gespannen spier verkort en daardoor wordt de ontspannen spier weer op lengte ‘getrokken’.
Lens
De lens bevindt zich achter de iris en de lens zorgt samen met het hoornvlies voor de breking van het licht. Voor deze breking van het licht kan de lens zich in samenwerking met de kringspier boller of vlakker maken (ciliaris). Wanneer men een voorwerp in de verte bekijkt, dan wordt de lens door de kringspier afgeplat. De lichtstralen worden hierdoor minder sterk gebroken en deze stralen kunnen van grote afstand op het netvlies vallen. Wanneer men een voorwerp van dichtbij bekijkt dan wordt de lens boller, waardoor het licht sterker gebroken wordt en het voorwerp scherp op het netvlies komt. Dit wordt accommodatie genoemd. Met het stijgen van de leeftijd verliest de lens zijn elastische eigenschappen (presbyopie). De lens zit in een lenszakje en deze wordt voor zijn accommodatie aangestuurd door de kringspier.
(artikel gaat verder onder advertentieblok)
Hoornvlies (cornea)
Het hoornvlies is 0,55 mm dik en bevindt zich aan de voorzijde van het oog. Ofwel het doorzichtige deel van de harde oogrok, die de hele oogbol omvat. Het hoornvlies werkt als een lens, die zelfs sterker is dan de echte ooglens. De brekingssterkte van een lens wordt uitgedrukt in dioptrieën. Hoe groter het aantal dioptrieën, hoe sterker de lens. De brekingssterkte van het hoornvlies ligt tussen de 40 en 45 dioptrieën.
Het hoornvlies is een halve milimeter dik en bestaat uit meerdere lagen:
– epitheellaag, te vergelijken met de huid
– stromalaag of bindweefsellaag, verreweg de dikste laag
– laag van Bowman, een stevige elastische laag
– membraan van Descemet, eveneens een elastische laag
– endotheellaag, die een waterpompfunctie heeft
De cornea, waarvan het bolronde oppervlak het voornaamste lichtbrekende element van het oog is, Deze projecteert samen met de ooglens waarvan de verstelbare brekende functie voor de scherpstelling wordt gebruikt, een scherp, ondersteboven staand beeld op het netvlies. De lichtsterkte ervan wordt, net als bij een camera, geregeld door een diafragma (de pupil).
Netvlies
Via de pupil komen de beelden van buitenaf omgekeerd op het netvlies terecht. De prikkels die elk oog ontvangt, vallen op de staafjes en kegeltjes van het netvlies (retina). Ons oog vangt licht en kleuren op via receptoren op het netvlies. Die receptoren kennen wij beter als de zogenaamde kegeltjes en staafjes (bipolaire ganglioncellen & multipolaire ganglioncellen).
› De kegeltjes zetten Rood, Groen en Blauw voor ons om en zijn dus verantwoordelijk voor kleur. Er zijn ongeveer twee keer zoveel kegeltjes voor rood (60%) als voor groen (30%) en voor blauw (10%), dit komt door het verschil in “golflengte” van de kleuren. De meeste kegeltjes bevinden zich aan de buitenrand van het netvlies. Om kleuren te kunnen zien moet er wel voldoende lichtinval op het netvlies zijn.
› De staafjes zorgen voor zicht in lage lichtomstandigheden. Zij bevatten een stof die retinal heet. Retinal wordt onder invloed van licht vernietigd. Daarom moet het steeds weer opnieuw worden gemaakt. Dat kan alleen als het donker is. Dat is dan ook direct de reden waarom het even duurt voordat mensen zijn gewend aan het kijken in het donker. Staafjes vormen dus als het ware onze nachtkijker. Als de staafjes niet werken zijn we ‘nachtblind’. Tevens gebruiken we deze staafjes voor de ontvangst van perifeer beeld (als we recht vooruit kijken hebben we toch tot 180 graden zicht om ons heen). De lichtprikkels die wij zo via de kegeltjes en de staafjes van ons netvlies ontvangen worden door onze hersenen omgezet in beeldinformatie. In de evolutie zijn de staafjes en kegeltjes van de hersenen verplaatst naar het netvlies.
In ons Netvlies zitten ongeveer 130 miljoen cellen waarvan maar 7 miljoen kegeltjes. Die kegeltjes functioneren dus alleen bij daglicht en maken het ons dus mogelijk om kleuren waar te nemen. In het centrum van ons netvlies zit de Fovea of gele vlek. Beeld dat recht in onze ogen valt komt daar terecht. De Fovea is een kleine holte. Daar zijn geen staafjes maar alleen maar kegeltjes. Dat wil dus zeggen dat we er beter kleuren kunnen onderscheiden en kunnen scherpstellen. Ons visuele systeem heeft dus als het ware afzonderlijke subsystemen voor het waarnemen van helderheid en het waarnemen van kleuren. Het achromatische deel heeft niet alleen een 5x zo goede gezichtsscherpte, het is ook sneller in het waarnemen.
Het aantal cellen per oppervlakte-eenheid is niet overal op ons netvlies gelijk: in het midden bevinden zich per vierkante mm meer cellen dan aan de rand van ons netvlies. De plaats waar de concentratie cellen het grootst is, heet de gele vlek (fovea). Daar waar de oogzenuw zich bevindt, is geen plaats voor staafjes en kegeltjes. Die plaats heet de blinde vlek (1.6 mm).
Kleuren zien
Door de kegeltjes – ook wel (foto)receptoren genoemd – in het netvlies kunnen we zoals gezegd kleuren onderscheiden, afhankelijk van de golflengte bij de bijbehorende kleur.
Het netvlies is gepigmenteerd en krijgt zijn kleur door:
– De Retina Pigment Epitheellaag (RPE): Dit bruine pigment bevindt zich onder het gehele netvlies (feitelijk is het daarmee ook onderdeel van het netvlies). De mate aan pigmentatie is per persoon verschillend. Melanine in het RPE absorbeert het blauwe licht meer dan het rode licht.
– Macula pigmenten: Deze pigmenten bevinden zich alleen in het macula gebied. Deze pigmenten hebben een absorberende laag voor de RPE pigmenten. Waardoor er niet te scherpe invloeden van buitenaf komen, zoals het blauwe “beeldscherm” licht en Ultraviolet licht.
De kegeltjes, ofwel de fotoreceptoren in het netvlies zijn verdeelt of talloze groepjes, ieder heeft z’n eigen taak, voor het herkennen van kleuren. Je kan dan ookk geen kleur zijn, door puur 1 enkele of 1 groepje receptoren.
Het netvlies, met alle receptoren zendt de golflengtest door naar de hersenen. Dit gebeurt op basis van de receptoren die geactiveerd worden bij het zien van een bepaalde object met bijbehorende kleuren. Uiteindelijk zijn het de hersenen die deze golflengtes omzetten in kleuren, zoals wij die kennen en daardoor dus herkennen. Objecten worden niet door het oog herkent, maar door een combinatie van kleuren, zie en herken je het object.
“zwarte vlekken”
Natuurlijk is het oog ook onderhevig aan afstervende cellen. Hierdoor kan het zijn dat er “zwarte vlekken” in het blikveld te zien zijn. Vooral als men naar de lucht kijkt of naar iets waar veel licht is. Vreemd is dat niet. Het zijn eitwitresten en afgestorven cellen, die er dus wel degelijk zijn. Dit is normaal gesproken van tijdelijke aard.
De optische illusie, zo leuk!
Oogzenuw (nervus opticus)
Dit is het eerste gedeelte van de oogzenuwbaan. De oogzenuw zit aan de achterkant van de oogbol als een stekker in een stopcontact als een uitstulping van de hersenen. De plek waar de oogzenuw vast zit aan de oogbol heet de kop van de oogzenuw of papil. Met de oogspiegel kan de oogarts deze plek bekijken. Op de plaats van de papil zit geen netvlies. Met dit gedeelte kunnen we dus niet zien. Het wordt daarom de blinde vlek genoemd.
Vanuit de oogzenuw loopt een slagader het oog binnen. Deze slagader vertakt zich in vier subtakken. Deze subtakken verzorgen de bloedvoorziening van het netvlies. Via haarvaten wordt het bloed weer afgevoerd. Het bloed zorgt voor de aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen en voor de afvoer van afvalstoffen.
In de oogzenuw zitten ruim 1 miljoen zenuwvezels. Per zenuwvezel worden tegelijkertijd verschillende “electrische” signalen aan de hersenen doorgegeven. Deze signalen worden door de oogzenuw naar de hersenen geleid. De oogzenuw is te vergelijken met een elektrische verbindingskabel tussen de ogen en het ziencentrum van de hersenen, dat in het achterhoofd ligt. De uittredende vezels van de linker- en rechteroogzenuw kruist elkaar bij de gezichtszenuwkruising (chiasma opticum), waarbij de linkerhelft vervolgens naar de occipitale hersenkwab (rechter hersenhelft) gaat. Het gezichtsveld van rechts gaat vervolgens naar de linker hersenkwab. Beschadiging van het chiasma opticum kan leiden tot het uitvallen van het gehele gezichtsveld, dan spreekt men van een ‘oogflap-effect.
Oogspieren
De oogspieren zitten met één uiteinde vast aan een ring achter in de oogkas en met het andere uiteinde aan de buitenkant van het oog. Er zijn vier rechte oogspieren, die boven, onder en aan de twee zijkanten van het oog zitten. Hiermee kan het oog naar boven, onderen en opzij worden gedraaid. De twee overige spieren zijn de schuine oogspieren, die zorgen voor het schuin naar boven en beneden kijken.
Ooglid
De oogleden hebben een beschermende functie tegen uitdroging, fel licht en vreemde voorwerpen die op ons afkomen. Het bestaat uit twee lagen. De buitenste laag bestaat uit huid en de binnenste laag bestaat uit weke delen van bindvlies. In het bovenooglid zit een bindweefselplaat (de tarsale plaat). Tussen de beide lagen zitten oogspiertjes en talgklieren. De wimpers bevinden zich op de ooglidranden, die bij elkaar komen als de ogen worden gesloten. Op de ooglidranden zitten heel kleine talgklieropeningen, die het olieachtige gedeelte van de traanfilm afscheiden.
Om goed te kunnen zien hebben we een heldere traanfilm nodig. Een traanfilm bestaat behalve uit water, ook uit talg, slijm en eiwitten. De traanfilm wordt met elke knipperbeweging in een dun laagje over het oog verspreid. Hij beschermt en ‘smeert’ het oog, zorgt voor de afvoer van vuil en stof en voorkomt dat het traanvocht te snel verdampt. Bij een instabiele traanfilm is de samenstelling van de traanfilm niet goed. Hierdoor kan het oogoppervlak geïrriteerd raken of kunnen tranen te snel verdampen. Klachten die hierbij vaak voorkomen zijn:
•droge ogen
•branderigheid en zandkorrelgevoel
•vermoeide ogen
•overvloedig tranen
•wisselend zicht, ook met lezen
•ongemak bij het dragen van contactlenzen
•gezwollen oogleden
Traanwegen
Een goedwerkende traanfilm bestaat uit drie lagen.
1.Een buitenste vetachtige laag. Dit laagje wordt geproduceerd door kleine talgkliertjes die zich in de oogleden bevinden (de kliertjes van Meibom) en zorgt er voor dat tranen niet te snel verdampen.
2.Een middelste waterige laag. Deze laag wordt geproduceerd door de traanklieren en zorgt ervoor dat het oog schoon blijft en dat vuil en stof worden afgevoerd.
3.Een binnenste slijmachtige laag. Deze laag wordt geproduceerd door kleine kliertjes in het
bindvlies van het oog en zorgt er voor dat de waterige laag zich gelijkmatig over het oog verdeelt en zich er goed aan vasthecht. Tranen komen uit traanklieren. Deze zitten aan de buitenkant van het oog (aan de kant van het oor). Bovenaan, net achter de bovenoogleden. De traanklieren geven continu tranen af, ook ’s nachts. De tranen worden vervolgens door de oogleden afgevoerd via de twee traanpunten. Vanaf dit traanpunt gaan de tranen via een klein kanaaltje (traankanaaltje of ductus) naar de traanzak om vervolgens via het neustraankanaal naar de neus. Als u huilt, zult u daarom ook vaak uw neus moeten snuiten.
Wimpers
De wimpers bevinden zich op de rand van de oogleden. Ze helpen bij het beschermen van het oog tegen stof en andere vuildeeltjes en tegen fel licht. Per oog hebben de wimpers ongeveer 200 korte haartjes, die in drie rijen gerangschikt zijn. Het bovenste ooglid bevat meer haartjes en zijn ook langer dan in het onderste ooglid. De haartjes zijn in het bovenste ooglid naar boven gebogen en in het onderste ooglid naar beneden. Van de binnen- naar de buitencanthus bestrijken ze een breedte van circa 6 mm. Wimpers gaan ongeveer drie tot vijf maanden mee. Er groeien doorlopend nieuwe haartjes
Knipperen
Knipperen is een natuurlijke functie van het oog. Om het oog vochtig te houden en te beschermen tegen vuil, wordt het ooglid regelmatig kortdurend gesloten en weer geopend. Het knipperen met het oog gebeurt in een reflex. Een knipoog duurt tussen de 300 en 400 milliseconden. Bij elke oogknipper zetten de hersenen een deel van het visuele systeem uit. Dat verklaart waarom zoveel mensen zich niet bewust zijn van het knipperen van hun ogen. Op dat moment komen er geen beelden en licht binnen, toch ervaart niemand dat het even helemaal donker wordt. Te weinig knipperen kan uiteindelijk zorgen voor uitdroging van het hoornvlies. Door te knipperen geef je de hersenen steeds eventjes rust.